Vrijdagavond 29 december 1899
Ik weet dat ze van jongs af aan dagboeken schreef. En waar ze die bewaarde. Maar gelezen heb ik ze nooit, want zoiets doe je niet. Tot ik ze eergisteren naast haar bed aantrof toen ik, nadat alles voorbij was, haar wanhopig probeerde te ruiken in haar kussen.
Ik dacht dat ik haar kende, mijn bloedeigen zus, doch niets blijkt minder waar te zijn. Ik dacht dat we geen geheimen voor elkaar hadden want we zijn altijd bij elkaar gebleven. Niet omdat we daar voor kozen, maar op zeker moment in het leven besef je nu eenmaal dat die ander er altijd was en is. We waren onafschei- delijk. Is het mogelijk dat je je leven met iemand deelt en die toch niet kent? Dat je denkt al haar geheimen te weten maar toch incapabel bent om haar te zien voor wie ze is? Te voelen wat zij voelt? Heb ik haar te kort gedaan? Had ìk het tij kunnen keren?
~
Woensdag 31 oktober 1877
‘Wat is er Hetty?‘
‘Niks.‘
Ik maakte me zorgen over haar. Ze was weer zo stil die morgen, zoals vaker in de weken na Dottie‘s dood. Sam was een levendige baby en hield haar flink bezig en wanneer hij sliep en ze een ogenblik rust had, zat ze vaak maar een beetje uit het raam te staren. Het boek dat ze aan het lezen was lag al dagen op dezelf- de bladzijde open op het tafeltje naast haar bij het raam.
‘Echt niet?‘
‘Nee, echt niet.‘
Ik had net mama geholpen zich te wassen, ze was nog altijd aan bed gekluisterd en had hulp nodig bij de meest eenvoudige dingen. Het was nog te vroeg voor de middagmaaltijd.
‘Wil je misschien een kopje thee, Hetty?‘
‘Ja, lekker‘ antwoordde ze monotoon.
Het fornuis was nog warm, we stookten het ‘s morgens altijd op en hielden het vuurtje dan de hele dag smeulend zodat we wan- neer er warm water nodig was niet te lang hoefden te wachten. Zo‘n vijf minuten later zette ik de volle kan Bergamot-thee met een schaaltje boterkoekjes tussen ons in op de eettafel. Ze had gehuild.
‘Je hebt gehuild.‘
‘Nou en? Huil jij nooit?‘ Ze keek me ongemeend boos aan.
‘Je mist haar hè?‘ Ze knikte.
‘Het is allemaal zo anders nu.‘
‘Gelukkig is Sam er.‘
Ze zei: ‘ik ga later nooit trouwen hoor.‘
‘Waarom niet?‘ Ik keek haar verbaasd aan.
‘Je ziet toch wat er met mama is gebeurd? En papa is ook helemaal veranderd.‘
‘Maar jij bent toch papa of mama niet? Wie weet heb je later een heel leuk vriendje.‘
‘Liever niet.‘
‘Wat wil je dan Hetty? Straks wordt je nog zo‘n ouwe vrijster.‘
‘Jij hebt toch ook geen vriendje. Wil jij soms trouwen?‘
‘Nooit over nagedacht. Misschien, als ik een leuke acteur tegenkom.‘
‘Een acteur? Dat zijn toch allemaal toneelspelers? Aanstellers?‘
Even moest ze lachen.
‘Nou ja, een regisseur dan of een toneelschrijver. Of nog beter een rijke theaterdirecteur zodat ik alle grote rollen van hem krijg.‘
‘Ik geloof er niks van, Ada.‘
‘Ik ook niet.‘
We dronken zwijgend onze thee op. Toen zei Hetty: ‘vader is helemaal niet aardig voor ons.‘
‘Dat mag je niet zeggen. Het is voor hem ook niet eenvoudig.‘
‘Toch is het zo.‘
‘Het komt heus goed, hoor. Hij trekt over een tijdje wel bij.‘
‘Denk je?‘