Ik herken de blikken en de hopeloosheid in de ogen van de mensen op de foto’s uit de Rohingya-vluchtelingenkampen in Bangladesh en Thailand. Ik heb die blikken en ogen eerder gezien. Niet daar, maar in het oosten van Nepal in de Jhapa- en Mechi-disctricten. In de Goldhap, Sanischare en Beldangi vluchtelingenkampen. En net als toen verscheurt de aanblik me. Niet eens in mindere mate omdat ik ze nu op een computerscherm zie in plaats vanaf een bamboestoeltje onder een lekkend dak met een kop thee in mijn handen en een oude vrouw die in de hut achter me bij de kookplaats in de hoek rijst voor me kookt.
Die blik van eindeloze hopeloosheid, van jarenlang trauma, van hemeltergend onrecht, van opgejaagdheid en van verworpenheid, is – wanneer die je eenmaal treft – nooit meer uit je geheugen te wissen. Ik had geen reden daar te zijn anders dan mijn wanhopige poging om het lot van deze mensen te registreren en vast te leggen in een boek en een film die er nooit gekomen is. De beelden heb ik nog, ik kijk er nooit naar. Te pijnlijk. Het boek is twee boeken geworden, roman en fotoboek, want hoe beeldend ook, je kunt de werkelijkheid nooit zo goed beschrijven als dat beelden dat doen. In ieder geval niet zo direct. Beelden branden in op het netvlies, maar verhalen kleven zich vast aan je hersenen. Mijn herinneringen zijn levendiger geworden naarmate de tijd verstreken is. Triester ook.
De geschiedenis heeft de meeste van de vluchtelingen die ik gezien en gesproken heb, waarmee ik samen gegeten, gelachen en gehuild heb, een nieuw leven gegeven. De meesten zijn nu in Trumps’ Amerika, waar de jongeren voor studies slagen en doen wat immigranten in Amerika altijd al deden: deel worden van dat land en de herinnering aan hun oude moederland laten vervagen tot verhalen voor hun kinderen en kleinkinderen. Net zo lang totdat die herinnering anekdotisch zal zijn geworden, ver verwijderd van het leven van de generaties na hun. En ja, ze zijn ook in Europa en Australië en Nieuw-Zeeland opgenomen en ook daar zal hetzelfde met hun gebeuren. Het voelt voor mij alsof ik getuige ben geweest van een culturele genocide die enkele generaties zal duren maar onherroepelijk is. De achtergebleven duizenden zullen sterven in wat er van de kampen over is gebleven, ze maken geen schijn van kans meer op een menswaardig bestaan.
Fast forward van Nepal in 2011 naar Birma/Myanmar in 2017.
Weer zijn er rommelige verzamelplaatsen van bamboehutjes opgedoken. Weer overvol gevuld met mensen die verjaagd zijn als lastige insecten. Weer door een regime dat zich een verlichting aangemeten heeft die het niet waar kan maken. Deze keer niet door de regering en het leger van een sprookjeskoning in een Shangri-La, maar door een regering geleid door een Nobelprijswinnares. Weer door een Boeddhistisch regime. Het enige positieve daaraan is dat het westen nu wel zal moeten accepteren dat het Boeddhisme net als de andere ‘grote’ religies soms een sprookje is dat over lijken gaat. Het kost me moeite merk ik om in de vorige zin het woordje soms te plaatsen. De slachtoffers zijn zoals altijd in dit soort crises de armsten onder de bevolking, berooft van al hun bezittingen en al hun waardigheid, berooft van hun toekomst, berooft van een ziel en uiteindelijk berooft van hun leven. En deze keer zal er geen westerse regering ze een tweede kans in het leven geven zoals dat bij de Loshampa’s uit Bhutan wel gebeurde; het westen ziet vluchtelingen liever eerder sterven dan dat er minder iPhones en Tesla’s gekocht kunnen worden.
De ellende van langere tijd – en in mijn geval is dat een fractie van de tijd dat de slachtoffers dat moesten doorstaan – doorbrengen in een Aziatisch vluchtelingenkamp is dat je de geuren en de klamme vochtigheid van de moesson altijd weer blijft voelen als de beelden naar voren komen. En wanneer je die geuren weer in je neus hebt en dat vocht weer op je huid voelt weet je dat daarna de beelden komen gevuld met die gezichten, gevuld met die ogen, gevuld met die blik. Die vreselijke blik van het besef dat leven soms erger is dan sterven. Ik zie de beelden, ik herken de blikken en de hopeloosheid in de ogen van de Rohingya. En ik merk dat ik huil zonder tranen, van machteloze boosheid.
Anna A. Ros
P.S. Laat alsjeblieft de wereld de regering van Aung San Sui Kyi keihard aanpakken. Het zijn massamoordenaars en moeten ook als zodanig behandeld worden. Meer lezen over dit onderwerp kan hier.
Wees de eerste om te reageren