Er is – zoals de laatste jaren te doen gebruikelijk – weer het nodige te doen over de dodenherdenking op 4 mei. Aan de discussie zal ik niet meedoen, zowel aanleiding als de discussie acht ik onwaardig.
Hoewel, wellicht is het een goede zaak om er toch iets over te schrijven.
De dodenherdenking op 4 mei is een herdenking met verschillende dimensies. Het is een herdenking die maatschappelijk breed wordt ervaren. Het is een herdenking die voor specifieke groepen van betekenis is. Het is een herdenking die over specifieke situaties gaat. En het is een herdenking die bij uitstek ook een individuele herdenking is die ingebed is in de andere drie genoemde dimensies. Laat ik me nu, als basis voor mijn argumentatie, richten op die individuele herdenking.
Ik ben een kind van na de oorlog. Tweede generatie, in Den Haag geboren in ’62 in een gezin dat bestond uit ex evacuees uit Scheveningen. Allebei mijn ouders zijn met hun gezinnen uit hun huizen verjaagd omdat de bezetter bang was voor een geallieerde invasie op de Hollandse kust. Scheveningen was sperrgebied: afgesloten van de rest van de stad, ontvolkt, op de schop genomen en verminkt ten bate van allerhande militaire verdedigingswerken. Mijn moeder kwam terecht op het Groene Wegje achter de voormalige Jodenbuurt en hoerenbuurt in het centrum van Den Haag. Mijn vader in Bezuidenhout.
Allebei mijn ouders vertelden mij met detail hun herinneringen. Mijn moeder over de dag dat zij zich schuil hield in een portiek op de Parallelweg om te zien hoe de bezetter een paar jongens tegen het hek langs het spoor zette om ze vervolgens standrechtelijk te executeren. Omdat ze hout hadden ‘gestolen’ in de hongerwinter. Mijn vader vertelde over de gruwelen na het bombardement door de Engelsen van de wijk waarin hij woonde en hoe hij het hoofd van zijn buurvrouw aantrof in de restanten van het huis naast hun groentewinkel.
Mijn ouders overleefden de oorlog maar waren voor hun leven geestelijk verminkt. En die verminking hebben zij op mij overgedragen. Ik neem ze het niet kwalijk, maar het is de reden dat ik niet meer naar Den Haag wil. Overal in de stad immers zie ik de restanten van de verhalen die mijn ouders mij vertelden. In Bezuidenhout herken ik de plekken waar huizen weggebombardeerd zijn. In de stad ken ik meer sporen van de oorlog dan menig Hagenaar die er nog woont. Den Haag is voor mij een stad met tientallen zeer zichtbare littekens van de oorlog waar mijn ouders slachtoffer van waren. Een oorlog die het leven gekost heeft van buren en vrienden van de families van mijn ouders. In de families van mijn ouders zijn er geen dodelijke oorlogsslachtoffers gevallen. Maar in die families zijn tientallen geestelijke oorlogsslachtoffers gevallen. Ik reken mezelf tot een tweede generatie slachtoffer omdat die oorlog nog altijd een rol speelt in mijn leven.
Er zijn velen die een veel erger lot is getroffen dan mijn ouders, hun gezinnen en mij heeft getroffen. Op 4 mei herdenkt ik al die mensen. Maar op 4 mei herdenk ik ook mijn vader en moeder. En op 4 mei herdenk ik de verminking die zij op mij overgebracht hebben.
Ik zal nooit accepteren dat er mensen zijn die pogen die individuele herdenking van mij om te vormen naar een onterecht schuldgevoel omdat hun leed naar hun mening niet voldoende gehonoreerd wordt. Ik zal nooit accepteren dat mensen die herdenking op 4 mei denken te mogen verstoren met lawaai. Zij hebben geen enkel recht mij mijn gedachten te ontnemen, ze hebben geen enkel recht om mij mijn gedenken te ontnemen. Ik heb alle recht om ze daarvoor te veroordelen als kortzichtige en ongevoelige idioten zonder besef van normen, waarden, geschiedenis en de noodzaak tot gedenken en compassie.
Ik gedenk op 4 mei Aagje Ros en haar ouders, broers en zussen, Gijsbert Verheij en zijn broers en zussen en denk aan al die andere tweede generatie kinderen die net als ik de oorlog in zich hebben. Zelfs nu nog.
Anna A. Ros
Wees de eerste om te reageren