Het huis is een rommeltje en ik zit met een kussen in de rug in bed en kijk naar veldrijden. Vrouwen die veldrijden. Ik heb geen idee wat ik het doen ben en heb ook helemaal nergens zin in. Ja, in de gordijnen om mijn bed sluiten en luisteren naar donkere muziek. Zelfs het lezen van een boek lukt me niet want mijn gedachten vliegen alle kanten op om vervolgens nergens uit te komen. Over schrijven heb ik het maar helemaal niet. Dat was de laatste tijd wel anders; het einde van de zomer was zeldzaam productief met een dichtbundel, een flinke aanzet tot wat een gedegen lesboek moet worden, gesnuffel in mijn verleden en een serieus begin van een nieuwe roman die afrekent met een paar inhoudelijke en literaire conventies. Maar nu wil het even niet. Ik ben moe. Al dagen – eigenlijk al weken. Of langer. En al die tijd ben ik maar doorgegaan hoewel de laatste weken wel wat krakender en steeds frequenter met improductieve onderbrekingen. Het voelt alsof er niets meer uit mijn handen komt.
Lulkoek natuurlijk, want ik ben juist belachelijk productief geweest. Schrijven, een lezing, een nieuwe vaatwasser geplaatst, eindelijk een nieuwe wasmachine besteld (de oude maakte het geluid van een DC3 Dakota), websites in de lucht gehouden en aangepast, een computer gereanimeerd, en dan nog het lesgeven in het SchrijfLab en mijn eigen schrijfkring, het motiveren van mijn kinderen en de zorgen om mijn dierbaren aan de andere kant van het kanaal. En, o ja, af en toe een paar dagen in het schrijfhuis voor die zeldzame momenten van balans en rust en inspiratie en natuurlijk het schrijven van dit stukje.
Toch merk ik dat met het korten der dagen en naderen van de winter die vermoeidheid vaste voet in me heeft gekregen. Natuurlijk, ik heb te schaften met diabetes en dat is niet gemakkelijk hoewel ik ‘het goed doe’ volgens de verpleegkundige. En ik weet ook wel dat mijn belastbaarheid beperkt is terwijl ik me daar in het dagelijkse leven veel te weinig van aan trek. Ik merk ook dat ik vaker op internet zoek naar informatie over het stadje in Nepal waar ik jaren geleden een tijdje bij in de buurt woonde en dan in stilte verschillende scenario’s bedenk die me daar terug zouden kunnen brengen terwijl ik weet dat dat voorlopig helemaal niet haalbaar is. Het is meer dan dromen.
Ik herken dit alles. Ik heb het vaker. Meestal heviger en bijna altijd leidt het na een tijdje tot uitval. Het zijn de symptomen van de sluimerende draak die dreigt te ontwaken. Die draak die me plaagt, somber maakt, me in mezelf doet vluchten en uiteindelijk met me gaat vechten. Die af en toe gewonnen heeft; dat waren niet de fijnste tijden om aan terug te denken. Maar die ik tot nu toe altijd nog heb overwonnen. De laatste keer heb ik hem maar een naam gegeven: Achlama. Het beestje een naam geven maakt het gemakkelijker om er mee om te gaan. Achlama is een kleintje die onverwacht groot kan worden, ik vermoed dat hij een broertje van Toonder’s Zwelgje is. Alleen is Zwelgje eigenlijk vriendelijk en Achlama dat nu juist niet. Het is een onverbeterlijke plaaggeest die geduldig wacht op het moment waarop ik ineens tijd en behoefte aan rust heb, me dan voor een tijdje terugtrek om me te bezinnen op god mag weten waar ik me op dat moment op wil bezinnen. Achlama treitert me dan, houdt me uit mijn slaap, zet me aan tot passief binge-watchen van slechte series en brak wakker worden bij een blauwstralend scherm. Als Achlama in de buurt is dan stapelt de afwas zich op (morgen wordt gelukkig die vaatwasser eindelijk aangesloten), verzameld het stof zich in de hoeken om me tot stofzuigen te dwingen, blijft de wasmand vol, stinkt de kattenbak een beetje en blijft Trommeltje de kat binnen een straal van een halve meter in mijn buurt want Trommeltje en Achlama zijn ook geen vrienden. Koken doe ik dan ook niet graag en ik heb de neiging om sloppy te worden. Ik kijk wel te vaak naar het nieuws, lees de kranten en denk na een tijdje: Achlama! En dàt is het sein voor het krengetje om in actie te komen.
Andere mensen noemen Achlama een sluimerende depressie. Ik denk dat dat wel klopt en ik zie hem nu ook weer in zijn hoekje zitten. Naar me loerend, afwachtend tot het moment waarop hij me kan bespringen, wachtend tot ik hem onbewust aanroep. Ik denk dat ik het deze keer eens anders doe en even een vliegenmepper pak of beter: Trommeltje op hem afstuur.
Anna
Wees de eerste om te reageren