Ik zeg het mijn cursisten geregeld, ik fluister het mezelf ’s nachts toe – als niemand me kan horen en ik hou me er bij daglicht als ik schrijf – of lees – niet aan. Wegsmelten als auteur uit bewondering voor het werk van een andere auteur.
Iedere schrijver heeft een favoriete auteur, meestal zelfs meerdere. Vaak om uiteenlopende redenen en altijd geboren uit een stiekeme jaloezie ten opzichte van het briljante werk. Ik ben daarin als ieder ander, ik heb mijn favorieten en weet precies waarom. Het is een prettige lijst met namen, niet met titels want mijn bewondering laat zich niet beperken tot slechts één titel. Soms gaat het om een oeuvre, soms om een bepaalde stijl, soms weet ik niet waar het om gaat. Op dat lijstje van mij staan namen als Ernest Hemingway (altijd als eerste genoemd want The Old Man and the Sea en An Immovable Feast zullen nooit overstegen worden), Hella S. Haasse (een beetje om de tussenletter met het puntje maar eigenlijk om hoe zij de wereld beschrijft in gloedvolle taal), Sarah Waters (ik geef toe, een beetje pottenliefde), Gabriel Garcia Marquez en Paolo Coelho (hoef ik niet uit te leggen), zelfs Umberto Eco – zeker niet Dan Brown, natuurlijk Carlos Ruiz Zafon om de vondst van een Paleis van Vergeten Boeken want ik bouw een Paleis van Vergeten Mensen om over te schrijven. En dan zijn er nog die o zo Engelse vrouwen Austen en vooral Brontë. Natuurlijk. En Adriaan van Dis omdat ik zijn zinnen bewonder en Boudewijn Büch omdat hij zo lekker naïef de clown was die ik ook wil zijn maar niet kan zijn.
En sinds een paar jaar Salman Rushdie. Niet om zijn The Satanic Verses die, hoe briljant ook, een zekere frustratie doen proeven waar ik niet voor val. Voor mij is het briljante in Rushdies werk begonnen met de openingszin. Preciezer met de openingszin van The Enchantress Of Florence waar hij in staat is om in twintig woorden de lezer in tijd, locatie en gevoel zo zuiver te plaatsen dat ik direct aan de oever van het meer zit dan in gouden schittering uitzicht biedt op de andere oever waar dat paleis staat. Hij kan dat beter dan ik, zo’n zin.
Vandaag, heb ik hem opgehaald, Rushdies nieuwe roman. The Golden House in het Engels natuurlijk en mooi groot uitgevoerd, gebonden, geweldig omslagontwerp en bij doorbladeren direct opvallend een heel bijzondere typografie die het werk vergroot, sterker maakt en onderstreept. Prachtige letter ook – is het Palatino? – met veel wit om de letters waardoor het lezen zoveel prettiger wordt dan in veel andere boeken. Ik ben nu eenmaal overgevoelig voor vormgeving van romans. Maar bovenal, boven alles, komt die openingszin. Het is hem verdikkie weer gelukt. Het is een hele lange zin – daar hou ik van in tegenstelling tot literair Nederland wat ten onder gaat aan het compacte schrijven. Eindeloos lang, wel 103 (!) woorden verdeeld in 6 comma gescheiden bijzinnen die taalkundig lekker niet passen maar precies doen wat een hele proloog soms doet. Een exposé van uitzonderlijke klasse die de lezer – die mij – direct op plaats en in de situatie zet, kennis laat maken met belangrijke personages en een emotie oproept van passende afkeer. Hoe goed kan een auteur een zin schrijven?
Ik vraag me werkelijk af waarom ik nog schrijf als de schaduw van auteurs die dit soort werk als Rushdies laatste – absoluut briljante – roman zo groot is. Als zij zo ontzettend goed in staat zijn om de maatschappij onder een vergrootglas te fileren en de lezer nog lang aan het nadenken zetten over de absurde wereld waarin wij leven. Waar The Enchantress of Florence een magisch realistisch pseudo historisch sprookje was is The Golden House een vlijmscherp commentaar op de wereld van nu, de wereld van de Trumps en Bannons, de neo-Liberalen in Europa, de conservatieven in Engeland en de Republikeinen in de V.S.. En van de machtelozen aan de andere kant van de politieke spectra, de machtigen die op de derde hoek van de politieke driehoek staan: de Trumpiaanse proleten die met geld zichzelf en hun omgeving corrumperen met een dusdanige kracht dat na enige tijd de hele samenleving – wat zeg ik: de hele wereld – zichzelf corrumpeert en die Rushdie – ik heb het eind niet gelezen maar zo is hij – ten onder gaan.
Ik ga die absurde en mooie eerste zin hier niet herhalen, koop het boek zelf maar want ik wil dat je het gaat lezen. Het is belangrijk. Vooral nu. Vooral in deze wereld. En vooral omdat het ervoor zorgt dat je hoop blijft houden op iets beters voor de mensheid. Beter geschreven dan dit zul je niet vinden, Orwells 1984 verdampt onder het literair geweld van Rushdie. Zelf lees ik zijn mooie nieuwe roman en schrijf ik in alle bescheidenheid aan mijn volgende.
O ja, ik weet trouwens waarom ik nog schrijf. Ik kan gewoon niet anders en ik wil niet anders.
Anna A. Ros
Dag Anna, mijn lijstje bevat — door toeval en gebrek aan tijd van leven (lezen) — gedeeltelijk andere namen (al komt Rushdie bij mij ook voor), maar stoelt op eenzelfde ontzag voor sommige groten in de literatuur. Vaak heb ik gedacht: dit is niet te overtreffen, waarom schijf ik nog? Dan troostte ik me met het idee dat ‘je nu eenmaal schrijft omdat je moet’ of ‘op die manier hoop houdt’.
Dat denk ik inmiddels niet meer. Waarom niet?
Omdat de literatuur geen gesloten verzameling heilige teksten is. Elke ’tekst’ (ik ga aanstonds mijn mond spoelen) kan in sommige opzichten overtroffen worden en nooit zal alles volledig tot uitdrukking zijn gebracht – wat niets afdoet aan het ontzag dat grote schrijvers en dichters ons inboezemen.
Dank je voor je reactie. Die hoop geeft en hoop ontneemt. Het lijkt er op dat wij gelijk denken.
Natuurlijk denk ik ook wel dat alles dat geschreven is overtroffen kan worden. In mijn arrogantie doe ik dat soms met een zin. Alleen dàt durf ik niet hardop te zeggen natuurlijk.
Hoe dan ook – deze moet je echt lezen want die Rushdie is me er eentje. 104 woorden in een openingszin, je moet maar durven!
Diepe buiging van mijn kant.
Ja, dit voornemen had ik al. Fijn dat je blog me eraan herinnert, Anna! 🙂