De lente is uitgebarsten en dus komen ze weer uit hun holen. Duo-tjes suf geklede mensen met een plat kunstleren A4 formaat tas onder de arm gevuld met folders. Want God komt altijd in kleurendruk. Nu woon ik in een huis uit de gouden eeuw wat in deze tijden opgesplitst is in appartementen / studio’s / pied á terre’s en mijn één-hoog-achter-wegkruip-en-schrijfplek, alle bereikbaar via een trappenhuis met een behoorlijk stijle trap voor wie er niet aan gewend is. Zo een waar je ongeacht je conditie altijd naar adem hapt zodra je de eerste etage bereikt hebt. Laat staan de tweede.
De bel gaat en zoals gewoonlijk doet het schermpje van de intercom het niet en kan ik dus niet zien wie er voor de deur staan. Daarbij, we verwachten een pakje. Dus druk ik nauwelijks geïnteresseerd op de vierkante knop totdat ik de klik van het elektrische slot hoor. Er volgt geslof. Ik besef dat ik niet “wie daar” heb gebruld en dus eigenlijk onterecht die knop heb ingedrukt.
Twee heren van bovenmiddelbare leeftijd beginnen met een zucht aan de bestorming van mijn hemel. Wanneer ze halverwege de trap zijn begroet ik ze met een vrolijk “goedemorgen”. Aangezien ik letterlijk boven ze sta doe ik dat – niet onbelangrijk – vanuit een veilige positie, de macht ligt in dit soort situaties immers altijd boven. Het uiterlijk van ‘Ik ben Jan’ – geruite platte pet, fout jasje, slechte schoenen, mapje – en ‘dit is Bert’ – geen pet, fout jasje, gepoetste schoenen, mapje – maakt dat, zodra ik de heren vanaf de smalle overloop aanschouw, direct volstrekt helder is dat ik hier te maken heb met de gezalfde afgezanten van één van de incarnaties van god.
“Heren…” probeer ik zo ongastvrij mogelijk klinkend.
“Wij zijn van de Jeho..”
“O jee. Ik niet.”
Drie treden verder, nog zes te gaan en mijn opmerking negerend: “Wij komen..”
“En zullen ook weer gaan” vul ik Jan met de pet opnieuw aan.
“O. Mogen wij u dan misschien..”
“Nou, nee dus. Dat mag u niet.”
“Spijtig.”
“Niet echt” en ik neem mijn doorbitchpose aan in de verwachting dat ze rechtsomkeert maken. Maar dan ze staan op de overloop terwijl ik mij snel terugtrek richting mijn hardhouten voordeur. Geloof me, dat is er zo eentje waar je geen voet tussen wilt krijgen. Met de knop van de deur in de hand weten de heren zich ongevraagd onder de bezielende leiding van Jan met de pet naar de trap naar de tweede etage te manoeuvreren.
“Wat bent u van plan?” vraag ik ze nog. Maar Jan met de pet en Bert zonder pet – die nog altijd niets zegt – bestijgen de nog smallere en stijlere trap al zonder aandacht aan deze afvallige te schenken. De doorbitchpose heeft blijkbaar weinig indruk gemaakt en in mijn brein vormen zich verschillende zonder uitzondering gewelddadige en bloederige scenario’s. Ik besluit om ze de trap helemaal te laten beklimmen in de wetenschap dat er op de tweede etage drie gesloten voordeuren zijn die gesloten zullen blijven.
Er wordt op de ene bel gedrukt, gewacht, Bert zonder pet’s hoofd schudt even terwijl hij Jan met de pet aankijkt. Dan wordt er op de tweede bel gedrukt, weer gewacht, weer een kort hoofdschudden van Bert zonder pet en tot slot herhaalt zich het ritueel – Bert zonder pet is dus blijkbaar de belletjestrekker – bij de derde deur. Jan met de pet haalt opnieuw zijn schouders op en de heren vangen de afdaling uit hoger sferen aan. Veel anders zit er niet op want hier zijn geen zieltjes te winnen.
Als ze me net gepasseerd zijn – ongemakkelijk, want wat zeg je tegen een vrouw in een deuropening die blijft kijken tot je verdampt bent – kan ik het niet laten.
“Er is niemand thuis daar. Kon ik je daarnet al zeggen.”
Jan kijkt me aan met de toorn van god in zijn ogen. “En dan laat u me helemaal..”
Ik heb de smaak van het afmaken van zijn slepende zinnetjes te pakken en vul aan: “de trap oplopen.”
“O.” komt er bij Bert zonder pet uit. Er parelen zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd. Bert is corpulent en heeft overduidelijk een te hoge bloeddruk, te dikke buik en het verkeerde werk gekozen.
“Lullig.” laat ik me ontvallen.
Jan met de pet lijkt een gesprek te willen beginnen vanuit een inmiddels niet geamuseerde starthouding. Iets waar ik niet zoveel mee kan en nog minder mee wil. Maar hij is alweer halverwege de trap naar de begane grond en dus bevind ik me opnieuw boven hem. Met een schooljuf-“Eh!” snoer ik hem de mond nog voordat hij kan beginnen te spreken. Het maakt indruk.
“Sluit u de deur beneden achter u?”
Bert zonder pet bromt iets onverstaanbaars tegen Jan met de pet. Zodra ik het geluid van het openen van de tussendeur beneden hoor: “volgende wel keer netjes vragen, he.” Ik hoor nog net Bert zonder pet met enige stemverheffing: “Jij ook altijd!”
Dan sluit zich de deur, even later gevolgd door die van mij. Toch dat stomme cameraatje maar eens op orde zien te krijgen.
Anna A. Ros
Ik heb ze regelmatig aan de deur… Ja, goed idee, je god in huis proberen te brengen bij een lesbisch stel! Ik ben echt zó blij met de intercom mét camera. Ik herken ze van verre, heb tien jaar naast een stel jehova’s getuigen gewoond. Hun kennissen kwamen soms twee keer per week aan de deur, omdat mijn moeder het zulke lieve mensen vond. Ik vond het zelf niets, maar ja… ik vind hun ideeën over bijvoorbeeld LGBT ook vreemd.
Als rechtgeaarde pot kan ik ook niks met dat volk. Hoewel, ze voor de gek houden vind ik stiekem leuk. Zelfs niet eens stiekem nu ik erover nadenk. Toch die camera eens fiksen want dan hoef ik er geen stukje over te schrijven.