Het is een van die dingen die me duidelijk maken dat mijn leven weer een beetje genormaliseerd is. Calm after the storm. Ik heb zolang in the fast lane gereden. Met een empty seat beside me en living with a heardache dus. Een leven op de kop gezet, een mens die een ander mens is geworden, een verleden verleden. Maar de storm is voorbij. I don’t want to roam around (anymore) en zo. Er dus staan er weer planten in mijn huis.
Het heeft bijna drie jaar geduurd, zo lang woon ik hier nu al. Al die tijd kwam het er niet van om een paar mooie planten in mijn kamer te zetten. Er moest zoveel gevormd, gerepareerd en opgebouwd worden. De jaren voordat ik hier kwam had ik immers geen eigen voordeur meer, geen plek die van mij was en waar de wereld buitengesloten kan worden zonder dat die zich ongevraagd aan mijn kan opdringen. En hoewel er dus nog altijd die perioden zijn dat het niet goed met me gaat, zijn er langere perioden dat het wel goed gaat. Dat ik me wel prettig voel, dat schrijven – o wonder – soms wel lukt. En vooral dat ik in mijn dooie uppie op de bank zittend kan genieten van de muziek die ìk mooi vind, of die film die ìk wil zien.
Mijn huis is ingericht zoals ik zelf ben samengesteld; prettig chaotisch, een beetje verknipt, een beetje gek misschien ook. Maar vooral heel erg bij mij passend. Het is een oud huis, de eerste bouw was rond 1650, in 1713 is er rijke gevel voor geplaatst en ergens eind twintigste eeuw is het gesplitst waardoor ik op één hoog achter woon met Trommeltje de poes, overal stapeltjes boeken, een boel schrijfmachines, een paar naaimachines, Victoriaanse kleding, Japanse kimono, waterpijp, kamerscherm, hemelbed, potjes, doosjes, foto’s aan de ene muur, ‘De Kus’ van Klimt aan de andere en mijn schrijfbureautje met mijn werk-laptop waar de helft van de zinnen van mijn nieuwe roman ontstaan (de andere helft ontstaat in de café’s van deze stad op mijn andere laptop.
Maar tot vandaag zonder planten. Daarbij was mijn leefruimte – ik noem het liever een studio dan een kamer – inmiddels nogal ‘cluttered’ met spulletjes, op het rommelige af.
Vandaag heb ik er maar eens wat tijd in gestoken om dat te verbeteren en dus hebben we planten gekocht die het allemaal wat natuurlijker en vriendelijker maken (en er komen nog wel meer planten bij als het aan mij ligt). Een van de aanwinsten is het bloeiend Vlijtig Liesje in een zachtroze naar champagne neigende kleur. Ze staat midden op mijn salontafel in een simpele aardewerken pot. Want planten horen in simpele aardewerken potten wat mij betreft. Liesje is mooi, vol in bloem, glorieus welhaast. In de ene vensterbank staat Warbol, de paniekplant met de mooie blaadjes die zo chaotisch eruit ziet als ik ben maar die grappig genoeg ook net zo mooi is als ik ben. De andere vensterbank wordt nu bewoond door Maxima, een plant als de koningin, voorzien van verschillende kronen en de nodige bluf. Ze wordt graag gezien. Liesje, Warbol en Maxima zijn dus naast Trommeltje en de kruiden in de keuken de levende have in mijn domein. We vormen een heus gezin en hoewel ze nog geen syllabe teruggezegd hebben tegen me merk ik dat er nu al een band aan het ontstaan is. Gelukkig zijn ze voorzien van kaartjes die hun vorige logeeradres meegegeven heeft zodat ik weet dat ze net als ik in halfschaduw gedijen en hoeveel water ze nodig hebben, ze drinken geen latte macchiato’s of wijn vermoed ik zo.
En natuurlijk heb ik een koket groen gietertje staan, altijd gevuld met water zodat wanneer ik vermoed dat de dames dorstig zijn ik ze op hun wenken kan bedienen. Mijn leven is weer bijna normaal. Bijgaand een plaatje van Liesje. Misschien volgen er binnenkort nog portretten van Warbol en Maxima.
Anna A Ros
Wees de eerste om te reageren