Het valt me zwaar om van haar te houden.

Over een maand werk ik vier jaar aan mijn nieuwe roman. Dat is op zich niets bijzonders want er zijn schrijvers die soms wel tien of vijftien jaar aan een roman werken. Maar vier jaar is toch ook best wel lang. In ieder geval voor mij is vier jaar lang. Deels omdat ik een ongeduldig mens ben met een ingebouwde angst om niet alles uit het leven te halen wat er in zit, deels omdat mijn eerdere boeken aanmerkelijk sneller tot stand kwamen.

Promotiefoto
Ada Alice Pullan (Dorothy Dene) in 1880. De foto is in zijn studio in Regent Street gemaakt door Henry van der Weyde in opdracht van Sir Frederic Leighton.

 

Er zijn regelmatig momenten dat ik mezelf afvraag waarom ik nu blijkbaar zoveel meer tijd nodig heb om af te schrijven wat eigenlijk in mijn hoofd al volledig is. Het is toch immers niets anders dan gewoon maar even mijn hoofd leeg laten stromen op het papier? Die redenering is te gemakkelijk, mijn werkelijkheid van schrijven is complexer, onzekerder en bepaald weerbarstiger. Er zit een soms bijna onoverbrugbare kloof tussen het verhaal dat zich in mijn hoofd gevormd heeft en het manuscript dat almaar groeit, krimpt, weer groeit en vervormt totdat het uiteindelijk iets is geworden waar ik mee kan leven. Niet zozeer iets waar ik heel blij van wordt of waarvan ikzelf vind dat het briljant is in compositie of taal maar dus slechts iets waar ik mee kan leven in de zin dat ik het niet af kan doen als een niemandalletje of matig geschreven werk van een onbekende en beperkt getalenteerde schrijfster. Het is niet die afstand die ‘Laudanum’ tot een gewenste nagel aan mijn doodskist maakt. Maar wat is dat dan wel?

Als ik heel eerlijk ben moet ik bekennen dat ik eigenlijk niet van mijn hoofdpersoon hou. In het eerste deel, dat ik nu aan het afronden ben in zijn eerste grote redactie, groeit het meisje op van zeventien jaar tot een vrouw van 32 op het hoogtepunt van haar loopbaan dat wellicht tegelijkertijd een mentaal dieptepunt van haar bestaan is. Op dat punt in haar leven wordt ze bejubeld, is ze zelf extatisch over wat ze meemaakt en tegelijk diep ongelukkig omdat, nou ja dat leest u hopelijk over een tijdje. Ik moet dit ook meteen nuanceren want Ada kan me weliswaar niet echt bekoren als mens maar wel als personage. Ondanks dat haar leven ogenschijnlijk volstrekt verschilt van het mijne blijkt dat er onderhuids veel overeenkomsten zijn tussen de jonge opgroeiende actrice en schildersmodel en mijzelf. Het maakt dat, hoewel ik haar nadrukkelijk haar eigen vreugde en ellende gun, ik tegelijk ook haar in het verhaal opzadel met mijn eigen ervaringen en hangups. Want zo gaat dat als je jaren schrijft over het leven van een vrouw. Op een bepaald moment gaan de grenzen tussen haar en mij wat vervagen. Op een bepaald wordt de werkelijkheid van haar leven zo’n slordige 130 jaar gelden in het verhaal vermengt met de werkelijkheid van mijn eigen leven.

Ada is een jonge vrouw die uit alle macht probeert grip op haar bestaan te krijgen, in wezen net als vele andere vrouwen en zeker net als ik. Het lijkt haar ook lange tijd te lukken maar uiteindelijk komt ze erachter dat de werkelijkheid van het leven is dat grip op het leven een utopie is. Ze krijgt er in ieder geval niet echt grip op, het leven leeft haar en ze laat zich het leven overkomen. Zo ongeveer als ik dat ook doe. Haar leven ontwikkeld zich, precies zoals het manuscript dat ik schrijf, als een aaneenschakeling van gebeurtenissen die haar een duwtje geven in een richting die ze zelf niet gekozen heeft maar die ze ook niet kan ontlopen. Als een stalen kogel in een flipperkast waarbij je zelf wel de knoppen indrukt maar er toch teveel context is om ervoor te zorgen dat de baan die je volgt vooraf voorspeld kan worden. Richting geven lukt, richting kiezen al een stuk minder en om richting te vinden heb je anderen nodig. Met grote regelmatig ben ik een beetje boos op Ada die maar niet voor zichzelf lijkt op te kunnen komen op een wijze dat ze zelf bepaalt wat het leven haar brengt. Terwijl ik van buitenaf gekeken als de grote poppenspeelster gewoon zie wat ze beter had kunnen doen. Had moeten doen. Waarom pak je nu niet door, muts? Ik heb het haar vaak gevraagd. Maar een antwoord kreeg ik niet. Wat doe je nu toch weer, dom wicht! Ook dat heb ik een aantal keren gedacht maar wat ze deed was lang niet altijd verklaarbaar met logica of levenswijsheid.

Na vier jaar ben ik Ada gaan kennen. Ik weet wat ze wou in het leven en hoe hard ze heeft moeten vechten om dat voor elkaar te krijgen. Ik zie het gebeuren, laat het haar vertellen in een groot retrospectief en in tegenstelling tot haar weet ik hoe het zal eindigen. Ik voel haar nederlagen en triomfen, maak een juichsprongetje wanneer ze succes heeft en voel pijn wanneer er iets vreselijks gebeurt in haar directe omgeving. En ik – de poppenspeelster die een schrijfster nu eenmaal is – manipuleer haar, waarschuw haar niet voor de tegenspoed die soms uit haar handelen voortkomt en help haar niet wanneer ze het zwaar krijgt. Wat doe ik haar toch aan? Nee, wat deed zij zichzelf toch soms aan? Ik laat haar lijden in het besef dat ikzelf wellicht ook aan de touwtjes van een poppenspeler die lot heet leef. En zoals ik mezelf soms achteraf verwijt wat ik op een bepaald moment of in een bepaalde situatie deed, zo verwijt ik haar hetzelfde. Na vier jaar ben ik nu zover dat ik kan voorspellen wat Ada doet als er iets gebeurt in het verhaal dat ik schrijf. Niet omdat ik het bedenk maar omdat ik weet hoe zij in elkaar zit. In wezen schrijf ik toch echt alleen maar op wat ze zelf deed. Mijn verantwoordelijkheid begint en houdt op bij de keuze van context en verhaal waarin ik Ada weer tot leven laat komen. En de eerlijkheid gebiedt het me te zeggen; ik hou dus niet echt van Ada Pullan maar gelukkig wel een beetje van de Dorothy Dene die ze werd.

Deel 1 van Laudanum met de werktitel ‘Verleiding’ is voor de zomer klaar. Meer informatie en proefteksten kunt u vinden op www.laudanum.nl.

Wees de eerste om te reageren

Geef een reactie